‘Soliditeit, waarheid, eenvoud, grootschheid’

De Wycker
Heilige Martinuskerk

van Pierre Cuypers

Inleiding

Op 13 mei 1857 vierde Maastricht feest ter ere van de stadspatroon. Maar in Wyck was er nóg een reden voor plechtigheid. Op het bouwterrein van de nieuwe Sint Martinuskerk waren hoogwaardigheidsbekleders uit de provincie aanwezig, waaronder bisschop Monseigneur Paredis en gouverneur Pieter van der Does de Willebois. Deze dag markeerde de eerste steenlegging van de kerk, een unieke gebeurtenis na bijna anderhalve eeuw zonder de bouw van nieuwe katholieke kerken in de stad wegens de Franse verovering. Architect Pierre Cuypers en aannemer Bremke leidden de ceremonie, waarbij de stichtingsakte werd ondertekend en ingemetseld, samen met het feestprogramma en een aantal munten van Koning Willem III.

De plechtige bijeenkomst werd opgeluisterd door de Koninklijke Harmonie. De Maas- en Roerbode beschreef drie dagen later de gebeurtenis uitgebreid:

“Jongstleden 13 mei had Wyck-Maastricht eene ongewoone plechtigheid plaats, namelijk het leggen van een aldaar te bouwen gothische Sint Martenskerk. […] Een groot kruis werd opgerigt ter plaatse waar het altaar der nieuwe kerk zal staan. Dat kruisteeken wordt ‘s avonds omstuwd door schitterende gekleurde lampjes, dat een heerlijk gezigt op den oever der Maas opleverde, werd den volgende ochtend met welriekende bloempjes en groenende boompjes omschaduwd en tot een sierlijk veldaltaar ingerigt, waarnaast tevens de beeltenis van Sint Martinus en het fraaie houten kerkmodel van den heer Cuypers prijkten.”

De plechtigheid begon om negen uur 's ochtends, geleid door de kerkvoogd en omringd door geestelijken, kloosterlingen, engeltjes en bruidjes, met fanfaremuziek op de achtergrond. De bisschop zegende de steen en de grondslagen van de kerk in overeenstemming met de voorschriften van de Pontificale Romanum. Dit omvatte het plaatsen van een houten kruis waar het altaar zou komen en het zegenen van de steen met zout en water op de dag van de ceremonie.

Lithografie van de inwijding van de H. Martinuskerk. Onderschrift: “Inwijding der nieuwgebouwde St. Martinuskerk te Wijck-Maastricht door Monseigneur J.A. Paredis, bisschop van Roermond; woensdag den 8 december 1858”.

De oude Sint Martinuskerk

De St. Martinuskerk, oorspronkelijk uit de negende eeuw, kent een rijke geschiedenis. In het Regionaal Historisch Centrum Limburg bevindt zich een kalendarium uit 1377 waarin wordt vermeld dat de Luikse bisschop Franco (856–903) de kerk aan het Kapittel van de Onze Lieve Vrouwekerk van Maastricht schonk. Pas in 1473 werd de kerk een zelfstandige parochie, geleid door pastoor Lucas Bulvis, die de bouw van een nieuwe kerk begeleid heeft. De ‘nieuwe’ oude St. Maartenskerk, vermoedelijk rond 1475 voltooid, is gedocumenteerd in tekeningen en foto's, waarin te zien is dat deze voornamelijk in mergelsteen was opgetrokken.

In 1855 besloot men tot de bouw van een nieuwe kerk op de plek van de oude, die ernstig leed onder achterstallig onderhoud en het Franse bombardement van 1794. Pastoor-deken Van Laer twijfelde aan nieuwbouw en schakelde architect Pierre Cuypers in voor advies. Ondanks Cuypers' pleidooi voor renovatie, moest de oude Martinuskerk in 1854 gesloten worden vanwege instortingsgevaar. De regering keurde de sloop goed en drong aan op documentatie van het monument. Dankzij deze bepaling is de oude St. Maartenskerk het best gedocumenteerde middeleeuwse monument in Maastricht.

Foto oude St. Maartenskerk

Foto van de oude St. Maartenskerk. Gemaakt door Peter Weijnen in 1855.

Tekening van Philippe van Gulpen (1792–1862). Het exterieur van de oude St. Maartenskerk.

De sloop van de oude St. Maartenskerk in 1857.

De nieuwe St. Maartenskerk in 1858.

De bouw van de nieuwe kerk

In het jaar 1857 startte de bouw van de nieuwe kerk, geleid door een bouwcommissie met monseigneur pastoor P. van Laer, de heren G. van den Bergh en G. Nijsten. Gedurende de uitvoering bracht architect Pierre Cuypers enkele belangrijke wijzigingen aan, met betrekking tot de hoogte van het middenschip, de transeptarmen en de constructie van stenen gewelven in plaats van houten gewelfvakken.

De keuze voor stenen gewelven was niet zonder controverse, aangezien de hoofdingenieur van Rijkswaterstaat te Maastricht, Willem Badon-Ghyben, fel tegen dit gebruik was. Hij beschouwde stenen gewelven als gevaarlijk en verouderd. Cuypers moest diplomatie inzetten en presenteerde nagebootste gewelven van latten en gips om goedkeuring te verkrijgen. Uiteindelijk slaagde hij erin de stevige stenen ribgewelven aan te brengen, ondanks aanvankelijke weerstand.

Op 26 november 1857 bracht ingenieur Opstall van de Waterstaat een aanvullend advies uit, waarin hij vertrouwen uitsprak in het gebruik van stenen gewelven. Hij stelde voor om de kosten van de wijziging, ongeveer f. 6000, door de fabrieksraad te laten dragen, wat werd aanvaard.

Cuypers pleitte ook voor het verhogen van het schip en de transepten om de kerk meer allure te geven en een dominante positie in het silhouet van Wyck te verwerven. Deze aanpassingen zouden de nieuwe kerk te maken tot ‘een gedenkstuk der 19e eeuw’.

Maquette uit 1856 van de St. Martinuskerk. Collectie Stedelijk Museum te Roermond.

Financiering van de kerk

Na selectie van Cuypers' ontwerp ontstond onenigheid over het architectenhonorarium (5% van de bouwkosten). Het kerkbestuur vond dit te hoog vanwege het gebruik van slechts pen en papier. Deze kritiek maakte zo’n indruk op de jonge architect dat hij het voorval later aanhaalde in een gedenkboek ter ere van zijn negentigste verjaardag.

Het kerkbestuur zette een militaire organisatie op voor extra inkomsten. Aalmoezeniers verkochten loten en collecteerden wekelijks in Wyck. In 1855 werd de "Vereeniging tot bevordering van den bouw der Hoofd Parochiale Kerk van den H. Martinus te Wyck Maastricht" opgericht om de financiële organisatie te stroomlijnen. Financiering voor de kerk kwam voornamelijk uit subsidies, leningen, schenkingen, collectes en fondswerving.

De overheden droegen elk ongeveer 10% bij aan de bouwsom. In 1854 beloofde de provincie 6000 gulden, terwijl het rijk en de gemeente in 1856 respectievelijk 7000 en 8000 gulden subsidie verleenden. Fondswerving, liefdadigheidsconcerten, een loterij (9000 gulden opbrengst) en een dichtbundel droegen bij aan het financieringstekort. Ook sloot het kerkbestuur twee leningen af.

De bouw van de nieuwe St. Martinuskerk duurde 20 maanden en kostte uiteindelijk 71.890 gulden. Onvoorziene kosten, zoals diepere fundering en verhoging van de kerk, resulteerden in een overschrijding van 8000 gulden. Pastoor Van Laer schonk 1000 gulden voor de kerkverhoging, en de gemeente doneerde het resterende bedrag om de stad een indrukwekkend kunstwerk bij een hoofdingang te geven.

Jeugdportret van Pierre Cuypers door Polydore Beaufaux (collectie Stedelijk Museum te Roermond).

Over de architect

Petrus Josephus Hubertus Cuypers, geboren op 16 mei 1827 in Roermond, raakte al vroeg bekend met kerkelijke bouwkunst door zijn vader, een kerkenschilder. Na zijn studie bouwkunde aan de Academie voor Schone Kunsten in Antwerpen, waar hij de neogotiek ontdekte, werd Cuypers in 1851 stadsarchitect van Roermond. Tijdens zijn reis door het Rijnland bezocht hij de Dom van Keulen en stichtte later het Atelier Cuypers-Stoltzenberg.

Belangrijk waren zijn contacten met de Franse architect Eugène Emmanuel Viollet-le-Duc, wat leidde tot uitwisselingen over middeleeuwse bouwkunst en een langdurige vriendschap. Cuypers toonde interesse in de constructieve aspecten van de gotiek. Hij restaureerde veel gebouwen in Maastricht en ontwierp nieuwe, zoals de toegangspoort van kasteel Borgharen en de St. Servatiusschool.

In 1850 trouwde Cuypers met Rosalie Vandevin uit Antwerpen. Ze kregen twee dochters, maar moeder en haar tweede dochter stierven vijf jaar later aan tuberculose. In 1859 trouwde Cuypers met Antoinette Alberdingk Thijm en verhuisde later naar Amsterdam. Hij ontwikkelde een persoonlijkere stijl met vrijere plattegronden en moderne bouwmaterialen. Cuypers bouwde zes kerken in Amsterdam en kreeg veel restauratieopdrachten in binnen- en buitenland. Ook werd hij "Dombaumeister" van de Dom te Mainz in 1870 en lid van het College van Rijksadviseurs in 1875.

Cuypers' katholieke achtergrond leidde tot kritiek bij de bouw van het Rijksmuseum in Amsterdam en het Centraal Station. Ondanks zijn religieuze focus, beschouwde hij zichzelf als een moderne architect met ideële en maatschappelijke doelen. Tot zijn laatste dagen bleef Cuypers actief, en hij overleed in 1921 in Roermond. Zijn grafmonument bevindt zich op Het Oude Kerkhof in Roermond. Cuypers was een gedreven en ambitieuze architect, die niet alleen ontwierp maar ook organisatorisch talent bezat en actief was in diverse nationale en internationale architectuurgenootschappen.

Familieportret van Pierre Cuypers en zijn eerste echtgenote Rosalie van der Vin en hun dochter Catharina Felicia, door Frans Cuypers, 1853.

“Gij zijt het, Roermonds zoon, die bij de kunstenaren

Des bouwkundigen stoets de laatste niet zult gaan;

Gij Cuypers, die uw’ geest en zijn scheppend bestaan

Verligchaamt voor het volk, ter dienste der altaren

In tempels grootsch gedacht, en zedig uitgebeeld

Waar in den aardsche klei een hemelsch denken speelt.”